Renault Twingo: Storingen
| Gebruik van de afstandsbediening | MOGELIJKE OORZAKEN | WAT TE DOEN |
| De afstandsbediening werkt niet voor het ontgrendelen of vergrendelen van de portieren. | Batterij van de afstandsbediening leeg. | Gebruik de sleutel. |
| Gebruik van apparaten die op dezelfde frequentie als de afstandsbediening werken (mobiele telefoon, enz.). | Gebruik deze apparaten niet of gebruik de sleutel. | |
| De auto bevindt zich in een sterk elektromagnetisch
veld.
Accu ontladen. |
Vervang de accu of laat deze vervangen. U kunt uw auto altijd vergrendelen, ontgrendelen en starten (raadpleeg de paragrafen "Portieren vergrendelen, ontgrendelen" in hoofdstuk 1 en "Starten, stoppen van de motor" in hoofdstuk 2). | |
| De motor van de auto is gestart. | Als de motor draait, werkt het vergrendelen/ ontgrendelen met de sleutel niet. Zet het contact uit. |
Onderstaande aanwijzingen helpen u eventuele storingen snel, maar voorlopig, te verhelpen. Laat de auto echter wel zo spoedig mogelijk door een merkdealer nakijken.
| U schakelt de startmotor in | MOGELIJKE OORZAKEN | WAT TE DOEN |
| De controlelampjes op het instrumentenpaneel gaan zwakker of niet branden, de startmotor draait niet. | Accuklemmen niet goed vastgezet, los of geoxydeerd. | Vastzetten, aansluiten of reinigen indien geoxydeerd. |
| Accu ontladen of defect. | Sluit een andere
accu aan op de ontladen accu.
Raadpleeg de paragraaf "Accu: storing" in hoofdstuk 5 of vervang de accu indien nodig. Duw de auto niet aan als de stuurkolom is vergrendeld. |
|
| De motor wil niet starten. | De voorwaarden voor het starten zijn niet vervuld. | Raadpleeg de paragraaf "Starten, stoppen van de motor" in hoofdstuk 2. |
| De stuurkolom blijft vergrendeld. | Stuurwiel geblokkeerd. | Om te ontgrendelen draait u de contactsleutel en beweegt u het stuurwiel lichtjes (raadpleeg de paragraaf "Starten, stoppen van de motor" in hoofdstuk 2). |
| Tijdens het rijden | MOGELIJKE OORZAKEN | WAT TE DOEN |
| Trillingen. | Banden te zacht, beschadigd of uit balans. | Controleer de bandenspanning, als deze goed is, laat dan de banden door een merkdealer nakijken. |
| De vloeistof in het expansievat borrelt. | Mechanische storing: koppakking opgeblazen. | Zet de motor stil.
Roep de hulp in van een merkdealer. |
| Rook onder de motorkap. | Kortsluiting of lekkage van het koelcircuit. | Stop, zet het contact uit, ga bij de auto vandaan en roep de hulp in van een merkdealer. |
| Het waarschuwingslampje voor de oliedruk gaat branden: | ||
| in een bocht of tijdens het remmen | Het peil is te laag. | Voeg motorolie toe (raadpleeg de paragraaf "Oliepeil van de motor (bij)vullen" in hoofdstuk 4). |
| dooft langzaam of blijft branden bij gas geven | Te lage oliedruk. | Stop en roep de hulp in van een merkdealer. |
| Het sturen gaat zwaar. | Oververhitting van de
bekrachtiging.
Probleem met de elektrische bekrachtigingsmotor. Storing in het hulpsysteem. |
Rijd voorzichtig bij lage snelheid, let op de kracht die u moet zetten op het stuurwiel om de wielen te draaien. Raadpleeg een merkdealer. |
De motor wordt te
warm. De koelvloeistoftemperatuurmeter
en het waarschuwingslampje
branden. |
Koelventilateur defect. | Stop de auto, stop de motor en roep de hulp in van een merkdealer. |
| Koelvloeistoflekkage. | Controleer het koelvloeistofreservoir: er moet vloeistof in zijn. Als het leeg is, raadpleeg zo snel mogelijk een merkdealer. | |
Gebruik hiervoor alleen een door onze technische dienst goedgekeurd product.
| Elektrische organen | MOGELIJKE OORZAKEN | WAT TE DOEN |
| De ruitenwisser werkt niet. | Ruitenwisserbladen kleven. Elektrische installatie defect. Zekering beschadigd. |
Maak de wisserbladen los van
de ruit. Raadpleeg een merkdealer. Vervang de zekering of laat deze vervangen; raadpleeg het hoofdstuk "Zekeringen". |
| De ruitenwisser stopt niet. | Elektrische verstelling defect. | Raadpleeg een merkdealer. |
| Knipperfrequentie te hoog. | Lamp doorgebrand. | Raadpleeg de paragrafen "Koplamp: vervangen van een lamp" of "Achterlichten en zijlichten: vervangen van een lamp" in hoofdstuk 5. |
| De knipperlichten werken niet. | Elektrische installatie of
schakelaar defect. Zekering beschadigd. |
Raadpleeg een merkdealer. Vervang de zekering of laat deze vervangen; raadpleeg het hoofdstuk "Zekeringen". |
| De koplampen schakelen niet in of niet uit. | Elektrische installatie of
schakelaar defect. Zekering beschadigd. |
Raadpleeg een merkdealer. Vervang de zekering of laat deze vervangen; raadpleeg het hoofdstuk "Zekeringen". |
| Condens in de verlichting en koplampen. | Condens is een normaal
verschijnsel dat
door variaties in temperatuur en vochtigheid
kan worden veroorzaakt.
In dat geval verdwijnen de sporen geleidelijk aan als de lichten branden. |
|
| Het waarschuwingslampje van het niet dragen van de autogordels vooraan brandt niet in overeenstemming met het vastmaken van de autogordels. | Een voorwerp tussen de vloer en de stoel hindert de werking van het opname-element. | Verwijder elk voorwerp onder de stoelen vooraan. |
branden.